Agelo 1940-1945

Voorwoord
Het was ginne mooie tied - In gesprek met Johan Schröder
Vief joar is lang… - In gesprek met Marie Tijink-Lansink
Oorlogsmonumenten in en om Agelo
Onderduikers - We spraken met Riky Geerdink, Joke Bruns en Marie Schröder
Verhaal van tuffel en chocolade - In gesprek met Marie Damink
Optocht 1 september 1945
Colofon



Voorwoord


“60 Jaar herwonnen vrijheid”, je staat er bijna niet bij stil. De meeste mensen onder ons weten niet anders, dat je kunt zeggen, schrijven, denken of geloven wat je wilt in alle redelijkheid. De ouderen onder ons hebben dit voorrecht ontbeerd tijdens de oorlogsjaren. Wij als Stichting Vrienden van Agelo hebben het idee opgevat om enkele herinneringen aan deze tijd van 1940–1945 in Agelo vast te leggen in een boekje. Hiermee willen we de verhalen rondom de oorlogsjaren “levend” houden.Gelukkig zijn er in de afgelopen jaren al vele verhalen opgetekend in Agelo, onder meer door Ben Morshuis en Harrie Oude Elberink, waar wij dan ook dankbaar gebruik van hebben mogen maken.
We zijn in gesprek geweest met inwoners van Agelo die tijdens de oorlog tieners waren, in die gesprekken werd met enthousiasme over vroeger gesproken, maar over de oorlog sprak men gereserveerd. Eén van hen zei: ”Het was ginne mooie tied”. Met deze uitspraak hadden we meteen een titel voor ons boekje. Tevens kunt u op de voorkant van dit boekje ons logo bewonderen, het is ontworpen door Leon Eysink. Het beeldt een aantal mensen uit die elkaar wat te vertellen hebben. Juist dit vertellen van verhalen, anekdotes, geschiedenis zowel wat het verleden als het heden betreft, vinden wij waardevol om door te geven aan de volgende generaties.
Wij bedanken alle mensen die ons hebben voorzien van foto’s, maar vooral ook hen die wilden praten over de oorlog. We zijn tevens de B.M.S. en Heemkunde Ootmarsum dankbaar voor hun toestemming om artikelen en foto’s te mogen gebruiken.
We realiseren ons dat dit een heel kleine greep uit de jaren ’40–’45 is, daarom vragen wij u: hebt u foto’s van de oorlogsjaren of kunt u ons wat vertellen? Graag! Neem gerust contact op met één van de bestuursleden, want geschiedenis schrijven we samen.

Namens de Stichting Vrienden van Agelo
Gerard Schutte



Het was ginne mooie tied - In gesprek met Johan Schröder


Johan Schröder, in Agelo beter bekend als Moathoes Johan, heeft de oorlog meegemaakt als soldaat. Na onze vraag of hij wat wilde vertellen over zijn ervaring in de oorlog antwoordde hij met: “Dat wil ik wa, mer het was ginne mooie tied.”

In 1937 moest ik opkomen voor militaire dienst, dit heeft al met al een half jaar geduurd. Uit Ootmarsum was Gait van de Balboer (Eppink) en uit Reutum Reurink Eef (Brunnikhuis) ook bij onze lichting.In oktober 1939 werden we opgeroepen voor de mobilisatie. Toen we in Almelo aan kwamen was er een jolige stemming, enkele soldaten gingen zo in de bloembedden liggen bij het station. Het was de bedoeling dat we de Grebbelinie opbouwden, dit was een soort waterlinie, tussen Wageningen en Veenendaal. Wij werden gestationeerd in Achterberg waar wij in een kapschuur sliepen. Na 14 dagen kwamen we bij een boer op de deel te liggen, dit was al een hele verbetering. In die tijd moesten we werken aan de stellingen van de Grebbelinie, maar ‘s avonds ging je als soldaten wel eens naar het café (de oorlog was immers nog niet uitgebroken). We gingen dan naar Rheden, het café heette De koning van Denemarken. Het was een echt soldatencafé. Op 10 mei 1940 was het dan zover; we hoorden op de radio dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, omdat Nederland de neutraliteit had geschonden. Het was toch wel een raar gevoel, je hoorde de bommenwerpers, de oorlog was nu echt begonnen. De twaalfde mei was ik jarig en toen hebben we nog een fles drinken mans gemaakt. Daarna was het over. De Duitsers overvielen ons van achteren, ze waren namelijk doorgebroken bij Wageningen. Het waren zeer hectische dagen, doordat alles onder water was gezet moesten we helpen mensen en vee te evacueren. Jonge kinderen, oude mensen, maar ook het geschreeuw van het vee dat niet meer werd gemolken, en jonge kalveren, dat geluid, die chaos dat vergeet je niet gauw meer. We werden beschoten met granaten. Toen de Duitsers naderden was de opdracht: de stellingen te ontruimen en te vluchten. Ja, ik wist niet dat de Oversten en de Luiten zo hard konden lopen! Ze waren als eerste weg! Het was een chaos; de soldaten liepen als schapen in ’t wilde weg, af en toe viel er een tussen weg, die was neergeschoten. Met 3 soldaten hebben we geprobeerd richting Zeist te lopen. De mitrailleur hadden we weggegooid, burgerkleding geregeld en we liepen achter de houtwallen en over zandwegen richting Zeist. Aan een kanaal wilden we even wat drinken in zo’n cafeetje net als Kanaalmans. Toen opeens de Duitsers voor ons stonden. “Halt”! Ja, echt schreeuwen van halt. Wat was het geval: ze dachten dat wij een van hen hadden doodgeschoten. We moesten teruglopen en daar lag inderdaad een dode Duitse soldaat. Gelukkig konden we de Duitsers overtuigen van onze onschuld; onze pistolen waren niet warm en hoe het kan weet ik niet, maar ze geloofden ons. Hierna moesten we mee naar Arnhem, van waaruit de Nederlandse soldaten richting Duitsland werden gevoerd. Toen we in Arnhem aankwamen was de groep te klein om door te reizen en moesten we maar rechtsomkeert maken naar de Grebbelinie. Dit was geen mooie tijd, we moesten naar Woudenberg waar we een brug moesten ontruimen. We gingen met paard en wagen op weg en die Duitsers schreeuwden altijd zo, ik hield het niet meer. Toen ik zo’n Duitser van de wagen wilde duwen, drukten ze me plat op de wagen. Gelukkig konden de jongens de boel sussen, ja dat was stom van mij, maar sommige van die Duitsers hadden ook zo’n grote waffel! In de buurt van Woudenberg waren we gestationeerd in een oude school, we moesten elke dag werken voor de Duitsers voornamelijk aan de stellingen en bruggen. Na twee maanden konden wij naar huis.
Thuis gekomen vertelde je honderduit over wat je had meegemaakt, maar je had nog veel meer vragen hoe het thuis was. In de eerste jaren van de oorlog viel het allemaal nog wel mee, maar naar mate de oorlog langer duurde kwam er meer honger in het land, alles was op de bon. De mensen kwamen van de stad bij de boeren voor etenswaar zoals aardappelen. Ik ben in het begin van de oorlog nog eens naar een avond geweest, hier in de buurt, waar overleg zou plaats vinden over een ondergronds verzet. Hier liepen ‘s avonds ook mensen die één hand in de lucht staken, NSB-ers dus. Bij het verzet ben ik niet beland. Onderduikers waren er wel in die tijd, je hoorde wel eens wat, maar het was een moeilijke tijd, het vertrouwen was weg, je kon alles niet meer zeggen.


De Kluppelweg, dat was de Steenmatenweg vanaf de Rossummerstraat tot aan het Agelerbroek. Voor het Agelerbroek stond een radarpost. De Duitsers hadden hier bunkers, zoeklichten en vooral een radarinstallatie om Engelse vliegtuigen op te sporen en uit de lucht te halen. In de hoogtijdagen bood dit kamp (er stonden ook barakken) wel plaats aan 400 Duitsers. De weg er naartoe hadden ze verhard met boomstammen, waarschijnlijk dennen van Boerskotten, maar dat weet ik niet zeker. In die tijd kreeg deze weg de naam van Kluppelweg. (Kluppel is Twents voor een stuk hout). De Duitsers liepen hier veel voor de boerderij langs (Johan woont aan de Rossummerstraat) naar Ootmarsum, maar ze gingen ook wel via de Steenmatenweg bij Keupman (Veldscholten) langs. Deze Keupman was melkrijder en moest vaak met zijn paard en wagen met de Duitsers mee naar Ootmarsum.
De meeste mensen hadden wel een illegale radio in huis. Op ’t laatst van de oorlog hoorde je dat de Duitsers verzwakten. Je zag ze op het laatst dan ook terugtrekken, ze vorderden nog wel fietsen, paarden en wagens maar die waren grotendeels verstopt. Tja, de Duitsers dropen echt af met “’n stet tuske de been”. Dat was een mooi gezicht in een nare tijd.

Gerard Schutte
Naar boven


Vief joar is lang… - In gesprek met Marie Tijink-Lansink


In de oorlogstijd had ik verkering met Bernard Tijink. Vlak na de oorlog zijn we getrouwd. Ik was toen 32 jaar. Gedurende die oorlogsjaren was hij in dienst. Als je op oefening was geweest, dan was het verplicht om in dienst te gaan, of je moest vrijgeloot worden, dan had je geluk. Maar ook al had je een bedrijf of een gezin, je kreeg niet zomaar vrijstelling.
In de mobilisatietijd, als het rustig was, hadden de dienstplichtigen elke 14 dagen verlof. Vrijdagavond kwamen ze dan thuis en op maandagochtend vertrokken ze weer. Toen de oorlog werkelijk uitbrak vernam ik niks meer van Bernard. Geen briefkaart of berichten van anderen. Je wist niet waar ze gelegerd waren. Komen ze wel terug? Een heel onzekere tijd. Daarnaast was je ook bang dat ze krijgsgevangen werden gemaakt.
Bij Stegg’nk Harry (Mensink) waren er twee krijgsgevangen genomen door de Duitsers. Gelukkig keerden ze terug. Maar je moest niet kijken hoe. Broodmager waren ze. Gelukkig keerde ook Bernard terug. Al gauw werd er bruiloft gehouden. “Wie hebt oons wa redt heur! Wie hebt ne bol slacht…”
De boeren in de omgeving redden zich wel. Aan de Duitsers moest je het aantal stuks vee opgeven. Zij bepaalden wat er werd geslacht. Natuurlijk werd er wel in het geheim geslacht. Ook kaas maken en karnen gebeurde illegaal. Je moest natuurlijk wel verdacht zijn op een razzia. Vaak werd het wel snel doorverteld als er een razzia op handen was. De Duitsers doorzochten dan het huis op onderduikers, verboden apparatuur, jongemannen om die te werk te stellen in de Duitse industrie.
Een enkele keer overviel zo’n razzia je wel eens. Zo was Vinken Jo (Aarnink) druk aan het karnen toen de Duitsers binnenvielen om boerderij en erf te doorzoeken. Nog net op tijd kon ze de klonten boter achter haar schort stoppen. De razzia duurde echter voort. Door de warmte werd de boter helemaal zacht achter haar schort.
Zo kon het ook gebeuren dat de Duitsers je verplichtten de deel te ontruimen en te voorzien van stro, want de volgende dag zouden er 20 soldaten worden ingekwartierd. Zo ging het ook bij ons. Bij Holsman (Nijhuis), de Bröker (Schröder) en de school waren ook Duitsers ingekwartierd. Bij Gervelman (Broekhuis) hadden ze een kamer gevorderd. Het eten werd door de gaarkeuken gebracht. Op de hooizolder werden gauw de beste fietsen verstopt zodat de Duitsers deze niet in beslag zouden nemen. Het vermoeden bestond dat veel van die soldaten leden aan tuberculose. Veel mensen in Agelo kregen TBC, moesten kuren of overleden er zelfs aan. Alle schoolkinderen werden naderhand doorgelicht en lange tijd daarna werd er nog op TBC gecontroleerd middels een mantoux (krasje op je arm).
In Enschede werd wel honger geleden. Geregeld kwamen er mensen vragen om aardappels of brood. Op fietsen met massieve banden kwamen ze bij ons. Als ze pech hadden en ze werden door de Duitsers aangehouden, dan konden ze het zo weer inleveren.
Met bonnen kon eten worden gehaald. Iedereen had een distributie stamkaart. Dit was tevens een bewijs van opneming in het bevolkingsregister. Grote gezinnen konden soms maar moeilijk rondkomen. Zij verkochten de bonnen. Bij Rolink konden de bonkaarten eens in de vier weken op worden gehaald. Er waren extra kaarten voor zware arbeid. Er waren 4 leeftijdsgroepen, elk verschillend gekleurd en genummerd: 0-4 jaar, 4-14 jaar, 14-20 jaar en volwassenen. Op bepaalde tijden kon je in aanmerking komen voor textielbonnen, schoenenbonnen, petroleumkaarten, fietsbandbonnen, enz.. Op de bonkaarten zaten bonnetjes voor allerlei zaken, voornamelijk levensmiddelen. Via de krant werd dit bekend gemaakt. Op die bonnetjes en met geld natuurlijk, werd het artikel gekocht. Via de krant werden die artikelen bekend gemaakt. De winkelier plakte die bonnen op en leverde deze in bij het distributiekantoor. Zij kregen er grotere coupures voor terug, waarmee ze dan weer artikelen bij de grossier konden kopen.
Elke bewoner had een stamkaart. Deze kaart was verdeeld in hokjes. Horizontaal voorzien van cijfers en verticaal van letters. Was de bonkaart uitgereikt, dan werd in één van de hokjes een kruisje gestempeld. Ook lag in iedere stamkaart nog een inlegvel. Deze had hetzelfde nummer als de bonkaart. Dat inlegvel was 1 jaar geldig. Elke vier weken werd er één bonnetje afgeknipt en opgeplakt. Zoveel bonkaarten er uitgereikt waren, zoveel bonnetjes moesten er zijn.
Op zaterdag en woensdag kwam de krant. Zo konden we het nieuws lezen, maar de Duitsers censureerden natuurlijk bepaalde berichten. Een radio mocht je sinds 1943 niet meer hebben. Via via ging het nieuws ook snel.

De bevrijding

Gedurende de Paasdagen, 1 en 2 april 1945, vluchtte het Duitse leger, nadat zij alles wat zij moesten achterlaten hadden vernietigd. Oldenzaal en Denekamp werden op 2 april al bevrijd. Eenheden begaven zich vanuit Oldenzaal naar Rossum, maar zij keerden voor het kanaal weer terug.
Vanuit Noord Deurningen kwamen enige tanks tot Lattrop, maar gingen niet verder. Op 3 april arriveerde de groep Vasse van de Nederlandsche Binnenlandse Strijdkrachten in Ootmarsum. Zij bewaakten alle toegangswegen naar Ootmarsum.
Vier april, Duitsers die vanuit Almelo het land willen verlaten, gaan langs binnenwegen richting de Duitse grens. Voor sluis 5 in Reutum staan om 8 uur ’s ochtends Engelse tanks te wachten. Vanuit Tilligte rijdt een tank van het East Yorkshire Regiment om 10.30 uur het Bergplein op. Onder commando van Capt. H.F. Rawkins. Ootmarsum is bevrijd.


Op de fiets naar Ootmarsum om feest te vieren. Er was dansen bij Rolink, feest en muziek voor de school. Bossink Marinus (Bruns) speelde op de trekharmonica.
Ook aan de optocht werd deelgenomen. Deze werd gehouden op zaterdag 1 september 1945. Maar liefst 73 wagens deden mee. Wij maakten een oogstwagen. Het rogge maaien, het rogge binden en dorsen werd uitgebeeld. Ik had een mandje aan de arm met daarin pannenkoeken.

Lianne Geerdink
Naar boven


Oorlogsmonumenten in en om Agelo


Het monument aan de Almelosestraat

De familie Menco was woonachtig in Almelo en bestond uit Maurits Menco (1895), die in 1920 trouwde met Sophia Nathans (1891). Samen kregen zij 6 kinderen: Herman (1921), Betty (1924), Simon en Salomon ( 1926) en Stella en Nico (1927). Aan de Grotestraat 156 te Almelo bezaten zij een kleermakerij/textielzaak. Ook de vader van Maurits, Mannus, komt bij hen wonen. Voor 1919 was hij woonachtig in het Cremershuis te Ootmarsum, alwaar ook hij een kleermakerij/textielzaak bezat. Vanaf 1885 was hij al woonachtig in Ootmarsum. Daar is ook Maurits Menco geboren.
In 1942 kreeg Maurits Menco een oproep om zich te melden voor een werkkamp. Het werd tijd om onder te duiken. Mannus Menco wordt naar het R-K ziekenhuis gebracht.Ze hopen daar een 80 jarige man veilig achter te kunnen laten. De Duitsers hebben hem echter opgehaald en in Sobibor vergast. Betty en Herman, de twee oudste kinderen, verblijven op verschillende onderduikadressen. Zij weten niet waar hun familieleden zijn. Immers, hoe minder je weet hoe minder je door kunt vertellen. De ouders en de twee tweelingen kwamen terecht in Hezingen bij de familie Evers.
Bij de familie Evers hadden vanaf het begin van de oorlog al veel mensen onderdak gevonden, er waren munitie droppings en geheime radioverbindingen met Engeland.
Op 6 oktober 1944 rond 8 uur komt een colonne voertuigen het erf bij Evers oprijden. Het noodlot slaat toe… Enkele mensen weten te ontvluchten. Twee leden van de verzetgroep Evers worden gewond en later op het vliegveld Twenthe doodgeschoten. Het gezin Menco wordt samen met de verzetsstrijders gevangen genomen. Vader Menco en z’n drie zoons zijn ’s nachts op de kazerne geweest (nu hotel Het Wapen van Ootmarsum). Nog diezelfde nacht of heel vroeg in de ochtend zijn de Joden door een groep Duitsers van de Sicherheitspolizei uit hun cel gehaald en ter hoogte van boerderij Kroeze doodgeschoten. Op de avond van 7 oktober 1944 zijn de vier lichamen begraven op de Algemene Begraafplaats te Ootmarsum. Moeder Sofia en dochter Stella zijn op 6 of 7 oktober naar Duitsland gevoerd naar één van de vele vernietigingskampen. Ondanks naspeuringen van het Rode Kruis is nooit meer wat van hen vernomen. Na april 1945 konden Herman en Betty, de twee oudste kinderen die de oorlog hadden overleefd, op zoek gaan naar hun ouders.
Op 7 mei 1995 werd aan de Almelosestraat, een paar 100 meter voorbij boerderij Kroeze (Tiedhof), het monument onthuld dat herinnert aan de tragische dood van vier leden van het gezin van Maurits Menco. Het monument is door kinderen van de Mariaschool te Reutum geadopteerd.

Het monument aan de Oppersveldweg

In de vroege ochtend van woensdag 6 november 1940 stortte er in de buurt van de Valkenberg een Engelse bommenwerper neer. De opdracht, om de synthetische oliefabrieken bij Maagdenburg te bombarderen, was volbracht.Aan boord waren de volgende bemanningsleden:
Colin James Ray Walker, officier vlieger, 25 jaar.
Kenyon Stafford Gowland, sergeant vlieger, leeftijd onbekend.
Kenneth Emm, boordschutter, 23 jaar.
Douglas Owen Cole, marconist/boordschutter, 20 jaar.

Nadat bevestiging van het opstijgcommando was ontvangen is verder niks van de gezagvoerder vernomen. Aangenomen moet worden dat ze zijn bestookt door het Duits luchtafweergeschut of zijn aangevallen door jachtvliegtuigen, de nachtjagers.
Op de plek waar de bommenwerper neerkwam was een diepe krater geslagen. Hierin lagen de brokstukken en, duidelijk zichtbaar, de propeller. Al gauw werd de omgeving door de marechaussee afgezet. De Duitsers namen de bewaking van het wrak en de directe omgeving later op zich. Het wrakstuk moest eerst worden opgeblazen, alvorens het kon worden opgeruimd. In het vliegtuig zaten waarschijnlijk nog enkele niet ontplofte bommen.
Op maandag 11 november 1940 werden de 4 bemanningsleden begraven. Inwoners van Ootmarsum zamelen geld in om missen te laten lezen voor 2 van de slachtoffers die Rooms Katholiek waren. Ook werden er bloemen en kransen gekocht. Onder grote belangstelling werden de 4 bemanningsleden ter aarde besteld. In 1988 zijn de graven op de Nederlands Hervormde Begraafplaats door kinderen van de Ootmarsumse basisscholen geadopteerd. Het monument aan de Oppersveldweg is geadopteerd door de kinderen van basisschool ’n Baoken te Agelo.

Wilt u meer lezen over de zoektocht naar de familieleden van de 4 vliegeniers of over de familie Menco en hun overlevenden? Lees dan eens het boek “Ootmarsum 1940-1945 Deel 2”.

Lianne Geerdink
Naar boven


Onderduikers - We spraken met Riky Geerdink, Joke Bruns en Marie Schröder


Op verschillende boerderijen in Agelo werd onderdak verleend aan onderduikers. Ook op de boerderijen van Bruns, Olde Meule en Wiegink.Het betrof hier vooral mensen uit Hengelo en Oldenzaal die bij het spoor werkten en die met hun gezinnen hier woonden. Zij verbleven veelal op de zolders van de boerderijen, doch het kwam echter ook wel voor dat er stro werd uitgestrooid in de keuken en dat ze daar sliepen. Voor zieke onderduikers was er een apart plaatsje, deze mochten dan slapen in het bed van Dika Olde Meule.

Op de boerderij van Bruns waren echter ten tijde van het verblijf van de onderduikers ook Duitse soldaten gelegerd. Het betrof veelal jonge soldaten. Het kwam voor dat de onderduikers, soldaten en de bewoners van de boerderijen gewoon met elkaar aan het voetballen waren.


Door de boeren moesten hun eigen gezinnen, de onderduikers met hun gezinnen en ook de Duitsers van eten worden voorzien. Van melk werd boter en kaas gemaakt. Groente en aardappelen kwamen allemaal uit eigen tuin. Ook werd er af en toe een varken of een schaap geslacht. Omdat dit stiekem moest gebeuren werd een varken eerst bewusteloos geslagen voordat het geslacht werd, zodat het dan niet zou schreeuwen. Al met al was het geen vetpot. Tijdens het dorsen van de rogge werd toezicht gehouden door de Duitsers. Men mocht namelijk maar 2 zakken rogge behouden en moest de rest afstaan aan de Duitsers. Omdat dit niet genoeg was om de vele monden te vullen had men op de boerderij van Bruns daar iets op gevonden. Joke van der Aa weet nog uit verhalen dat tijdens het dorsen op de boerderij van Bruns de dorsmolen dicht tegen een muur werd geschoven. In deze muur zat een opening waar oma Sina Bruns achter stond en de rogge uit de machine weg krabde, zodat men meer had om roggebrood van te bakken. Nadat het dorsen klaar was, gaven de Duitsers vaak het commentaar dat de oogst dit jaar maar weinig had opgebracht.

De onderduikers aan de Nijenkampsweg werden ook af en toe vereerd met een bezoek van Kapper Hesselink. Aangezien dit allemaal heimelijk moest gebeuren kwamen de klanten bij Dika in de keuken, om daar geknipt of gepermanent te worden. Dika, of iemand anders, moest dan buiten tijdens deze knipbeurten de wacht lopen. Een keer kwam het voor dat de kapper niet meer terug kon naar huis omdat dit te gevaarlijk was. Hij moest daarom bij Dika blijven en daar ook eten. Wortelstamppot stond die dag op het menu. Dit lustte de kapper echter niet, maar omdat er niets anders was, heeft hij het toch maar geprobeerd en waarschijnlijk smaakte het hem wel, want nadien vertelde hij dat hij in Agelo wortelstamppot had leren eten.
Tijdens de razzia moesten de onderduikers zich verschuilen. Wie geen plek meer had op de hooizolders moest een veilig heenkomen zoeken op de houtwallen in de omgeving van de boerderijen. Op de houtwal nabij de boerderij van Bruns was een aardappelkelder die omgebouwd werd als schuilkelder. Tevens was er nog een schuilkelder op een houtwal bij de boerderij van Olde Meule en op een houtwal gelegen aan de Voortsweg.Om op de zolders niet opgemerkt te worden door de Duitsers werd voor het toegangsluik een schoof stro geschoven. Deze werd goed vastgebonden met touwen zodat wanneer de Duitsers kwamen en tegen het stro stootten het niet opviel dat daarachter een opening was en het leek alsof de gehele zolder gevuld was met stro. Tijdens deze razzia’s werd ook gezocht naar paarden, fietsen en radio’s.

In de achtergevel van de boerderij van Bruns is nu nog te zien waar de onderduikers een uitkijk-, lucht- en lichtgaatje hadden gemaakt. Door één steen uit de gevel te bikken kwam er een klein gaatje. Bij de komst van de Duister tijdens de razzia’s kon deze steen dan weer worden teruggeschoven in de gevel.
Dat de Duitsers gelegerd bij Bruns het niet zo slecht voorhadden met degenen door wie zij voorzien werden van onderdak en eten bleek wel uit het volgende: toen Dika Olde Meule met de fiets naar Ootmarsum ging moest zij daar haar fiets afgeven aan een Duitse soldaat, waarna zij lopend terug moest naar Agelo. Bij thuiskomst vertelde zij aan de bij Bruns gelegerde soldaten dat men in Ootmarsum haar fiets had ingenomen. Door een van de Duitse soldaten werd toen de gang gemaakt naar de Agelose school, die ook de Duitsers was ingenomen. Enige tijd later kwam hij terug met de fiets van Dika.

Tijdens een van de razzia’s werden de paarden van boerderij Stegman (nu Steghuis) opgeëist. Men had namelijk al eerder gezien dat er paarden in de wei liepen en deze waren nu echter verdwenen. Als de paarden niet werden afgegeven dan werd de gehele boerderij in brand gestoken. Alle voorbereidingen waren al getroffen. Het hoefde alleen nog maar aangestoken te worden. De Duisters die bij Bruns waren konden dit echter voorkomen door veel praten en spek mee te nemen.
Ook in Agelo was er de Kabelwacht. De Kabelwacht werd door de Duitsers ingesteld om vernielingen aan de door de hen aangelegde telefoon- en elektriciteitsdraden tegen te gaan. Met regelmaat werden namelijk genoemde kabels doorgesneden, daar deze vaak open en bloot in de bermen lagen.Deze kabels waren dan ook een aantrekkelijk doelwit voor het verzet. Voor deze Kabelwacht werden plaatselijke mannelijke bewoners ingeschakeld, die gedwongen werden om enkele uren achtereen op een van te voren aangegeven traject de wacht te houden.

De bevrijders trokken met hun tanks en jeeps ook door Agelo. Riky Geerdink-Olde Meule kan zich als 6-jarig meisje nog herinneren dat er tanks en jeeps over de Nijenkampsweg reden in de richting van de Voortsweg. Tijdens de blijde intocht van de bevrijders werd echter het hondje van Riky dood gereden door één van de tanks. Ook werd de bevrijding overschaduwd door het overlijden van Everhardus Bruns op de leeftijd van 32 jaar. Hij kwam door een noodlottig ongeval om in Bentheim op 9 april 1945. In het boek “Ootmarsum 1940-1945 Deel 2” kunt u het volledige verhaal over Everhard Bruns lezen.

Monique Vrerink
Naar boven


Bij Schröder hadden ze een Poolse onderduiker met de naam Konrad Zielinski. Hij was hier om met de Duitsers te vechten, maar moest op een gegeven moment weer met z’n eenheid vertrekken. Kort daarvoor had hij Brökers Bernard gevraagd of hij niet kon blijven. Bernard vond het goed en maakte een plaats voor hem op zolder in en onder het hooi. Toen de Duitsers net weg waren misten ze hem al en werd er driftig naar hem gezocht.

Zo ook bij Schröder waar de Duitsers met lange pinnen in het hooi staken om hem te vinden, maar Konrad werd ook daar niet gevonden. Bernard bracht hem in die dagen één keer per dag eten en dat gebeurde natuurlijk midden in de nacht.

Eén keer is hij ternauwernood aan de Duitsers ontsnapt, want toen hij net op het muurtje van het varkenshok stond om de zolder te beklimmen, kwamen de Duitsers binnen. Konrad liet zich onmiddellijk vallen, kwam tussen de varkens terecht en bleef daar roerloos liggen. Zijn geluk was dat het donker was en de varkens stil bleven. Was hij toen wel opgepakt dan had het er voor de mannen van de familie Schröder slecht uitgezien.

Na de oorlog is hij eerst nog gebleven, want hij wilde hier een vak leren. Hij ging naar aannemer Spölman, waar hij ongeveer een jaar bleef werken als timmerman. Daarna is hij vertrokken richting Polen, maar het was voor hem nog lang niet gemakkelijk om alle papieren hiervoor te krijgen. Toch is hij daar goed aangekomen.

Later is hij daar getrouwd en is ook enkele malen vader geworden. Jarenlang bleef de familie Schröder brieven met hem uitwisselen en werden er vele kerstkaarten naar Polen en terug gestuurd. Natuurlijk kreeg de familie Schröder hulp bij het schrijven en vertalen van al die brieven en wel van Juffrouw Staverman en meester Hofs.

Nog maar enkele jaren geleden zijn er nog kennissen van Schröder naar Polen geweest en hebben hem daar nog gesproken. Het ging gelukkig nog steeds goed met hem.

Jan Stevelink
Naar boven


Verhaal van tuffel en chocolade - In gesprek met Marie Damink


Marie en Herman Damink hadden al 2 jaar verkering toen de oorlog uitbrak. De militaire dienst lag al weer jaren achter hem, maar door de dreigende oorlog met Duitsland werd Herman, net als vele andere militairen en burgers, opgeroepen om ons land te verdedigen: de mobilisatie. Marie had van Herman gehoord dat er oorlog met Duitsland dreigde. De Agelerbrug over het kanaal Almelo-Nordhorn was al een enkele keer afgezet, maar telkens bleef het bij een dreiging. Marie woonde in die tijd nog aan het kanaal Almelo-Nordhorn op de plaats die bekend staat als de Pandoer. Op een mooie dag in het voorjaar tijdens het ‘tuffelpotten’ kwamen vanuit het oosten vliegtuigen zeer laag over het kanaal en zij wist meteen dat het mis was: oorlog. Het werk bleef liggen en het nieuws moest thuis eerst gedeeld worden.

Herman was één van de militairen die op de Grebbenberg heftig verzet geleverd hebben tegen de Duitsers. Uiteindelijk werden ze teruggedrongen tot in Zuid-Limburg. Met een kameraad zouden ze zich verstoppen bij een kolenboer, maar niet goed wetend wat de risico’s waren gaven zij zich uiteindelijk over en werden met de veewagen naar het Kamp Buchenwald in Duitsland gebracht. Het eten was daar ronduit slecht. “Slap spul”, aldus Marie. Wie aardappels schilde kon op een extra sleef rekenen om het hongergevoel wat te stillen. Herman kon wel wat extra’s gebruiken en schilde met enige regelmaat aardappelen. Bij het opdienen van het eten werd dan de naam Damink omgeroepen en warempel het leek wel of iedereen dan opeens Damink heette. Eenmaal thuis na zes weken zei Herman: “Zo slecht kun je het mij niet voorzetten”. “Maar dat was binnen de kortste keren weer vergeten”, zegt Marie met een glimlach op haar gezicht.

Het eten werd schaars en kwam op de bon. Op het gemeentehuis in Denekamp werden de bonnen uitgedeeld. In ieder geval voldoende om in leven te blijven, maar het gebrek aan de wat luxere artikelen zoals koffie, rookwaar en zeep was groot. De surrogaatkoffie was met hete melk goed te drinken, in ieder geval beter dan die roggekoffie. Aardappelen en groente waren niet het grootste probleem. Op de boer was men zelfvoorziend. Graan en vlees moesten geleverd worden en daar werd streng op toe gezien door de crisiskerels. Dat kon niet iedereen over zijn hart verkrijgen. Zo werd af en toe wat graan achter gehouden en in kleine porties naar Oude Hengel gebracht om te laten malen en brood van te laten bakken. Dat waren 20 ponders, waar men wel even mee vooruit kon. “Havermout ben ik in de oorlog helemaal op af gegeten.” Slachten werd op zondag gedaan. De kans op controle was dan zeer gering. En zo leerde men omgaan met de beperkingen van de oorlogsjaren. Eenmaal dachten de crisiskerels bij ons in de kelder een mooie vangst te doen. Een bergje boter bleek bij nadere inspectie een halve witte kool te zijn.

In 1942 zagen Marie en Herman zelfs kans om te trouwen. Het trouwen voor de wet en in de kerk was niet de grootste zorg, maar het trouwfeest was lastiger om te organiseren. Het was allemaal heel beperkt. We waren groot met Oude Hengel, Vos, maar ook Heisterkamp en zo kon het eten en drinken voor de bruiloft geregeld worden. In die tijd was het wel heel bijzonder dat het feest buiten de deur werd gevierd. “Overdag bij Roozendaal, want ze waren ja noaber van ons, hadden mooi de ruimte en het was er goed van eten”, zegt Marie bijna als vanzelfsprekend. ’s Avonds werd het feest op de boerderij voort gezet.

Honger dreef zijn Rotterdamse oorlogskameraad per spoor naar Almelo, vanwaar hij de weg wist te vinden naar Herman en Marie Damink. De koekepan kwam op het vuur. De oorlogsvriend deed zich tegoed aan de leverworst en bloedworst. Het knarsetanden had niet met de gezondheid van de man te maken, maar de bloedworst was niet helemaal vrij van zand en dat hadden de Daminks zelf al eerder ontdekt. Mensen uit Enschede werden meestal niet met lege handen terug gestuurd.

Wat de oorlog gebracht heeft is moeilijk te duiden. In ieder geval was het vóór de oorlog armoede en daarna de grote vooruitgang. Marie Damink maakt het liever niet weer mee, maar weet zich nog goed te herinneren dat de Engelsen lopend langs kwamen. “Verstaan konden we ze niet, maar ze deelden chocolade uit.” Agelo bevrijd.

Fons Eysink
Naar boven


Optocht 1 september 1945

In het boek “Ootmarsum 1940-1945 Deel 2” vinden we de complete uitslag van de optocht die op 1 september 1945 werd gehouden. Tijdens diverse gesprekken komt deze optocht ter sprake. Ook treffen we tussen de foto’s uit die tijd diverse kiekjes aan van de stoet waaraan zeker 11 Agelose groepen hebben deelgenomen:

Groot Agelo:

Concentratiekamp, Brooduitdeling, Stroperswagen, Zaagbok (G. Postel), Boerenerf in oorlog, Naar de markt (J. Lohuis), Broed haaln en Heiplaggen rijden (H. Schröder). Van de laatste wagen hebben we hierboven een foto opgenomen, maar ook de foto hiernaast is van de groep Schröder. Zo’n wagen werd blijkbaar met een hele buurt of familie gemaakt. Op de foto o.a. Leis, Hendrik, Herman en Anneke Burink. Ook de Oogstwagen waarover we in het interview met Marie Tijink schrijven deed mee.

Klein Agelo:

Vanuit Klein Agelo komt een drietal wagens in de uitslag voor: Vrooger in 'n Advent, Kloatscheetn en Aankomst prinsesjes op Teuge (foto rechtsonder).

Stichting Vrienden van Agelo zou graag meer informatie hebben over deze optocht, alsmede het bevrijdingsfeest dat ook in Agelo gevierd is. Mocht u mensen op deze foto’s herkennen, zelf nog andere foto’s hebben of meer van de achtergrond weten, neem dan gerust contact op met een van onze leden.


Theo Scholte Lubberink


Naar boven


Colofon

Redactie: Gerard Schutte en Theo Scholte Lubberink
Vormgeving: Theo Scholte Lubberink
Print: Maseland Drukwerkverzorging - De Lutte
Oplage:
350 exemplaren
Datum: 2 mei 2005
Uitgave: Stichting Vrienden van Agelo